Jort Kelder: ‘Ik paste niet in het schoolsysteem’

Het laatste interview van Carla Beverwijk-Dijkman met een oud-leerling ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van de RSG/het Hoeksch Lyceum.

Tijdens de reünie op zaterdag 22 september zal Jort Kelder, oud-RSG’er maar veel bekender als journalist-presentator, een presentatie geven. 35 jaar geleden ontving hij zijn tweede diploma op de RSG in Oud-Beijerland. Zijn twee broers hadden namelijk wel hun vwo-diploma behaald, dus om de familie-eer hoog te houden moest hij na de havo ook het vwo nog doen. Hoewel hij het oude schoolpand met toren en slotgracht prachtig vond, paste hij zelf niet echt binnen het schoolsysteem: ‘Ik ben een Einzelgänger, en dus niet zo geschikt om ergens bij te horen, een klas, een groep, een sportclub of wat dan ook.’

Na de RSG is hij Nederlands recht in Utrecht gaan studeren. ‘De letterknechtenkant van de studie kon mij niet heel erg bekoren,’ zo legt Kelder uit. ‘Ik ben zoals ik het vaak omschrijf ‘een jurist van laag allooi’. Misschien was economie in combinatie met filosofie handiger geweest, al hebben die juridische haarkloverijen mijn gevoel voor taal wel gescherpt.’ Dit seizoen is hij ondermeer te zien bij Buitenhof, verder leeft hij van dagvoorzitterschappen, optredens voor zalen en de opbrengst van zijn eigen kledinglijn bij Suitsupply.

Hij vindt zelf niet dat hij carrière heeft gemaakt, dat zou zo streberig en hiërarchisch klinken. ‘Er zijn goede journalisten en slechte, leesbare stukken en onleesbare abracadabra, dat heeft weinig vandoen met titels of salarisverschillen. Eerder omgekeerd. Ik wilde graag (politieke) stukjes schrijven en belandde na enige omzwervingen bij Quote. Dat blad bestond toen drie jaar en had een behoorlijk ruige maar zeer leerzame en leuke redactie. Ik ben er als stagiair begonnen, werd al snel redacteur en uiteindelijk na een jaar of drie hoofdredacteur. Dat was minder te danken aan mijn ongekende talent dan aan de exodus van redacteuren die op gang was gekomen. Quote bestond een jaar of wat toen de eerste lichting vertrok naar de grote kranten. Er was bijna niemand meer over, dus de uitgever zei: ‘Ga jij het dan maar doen.’ Zo geschiedde, dertien jaar lang. Geweldige tijd gehad met als hoogtepunt, dat weten de mensen wel, de start en uitbouw van de Quote 500 rijkste Nederlanders. De jaren negentig waren mijn vormende jaren, de laatste tien jaar is oogsttijd.’

Toren en slotgracht

Op de vraag waar hij aan denkt bij de woorden RSG antwoordt hij: ‘Aan dat prachtige overheidsgebouw met toren en slotgracht waar ik zoveel jaar over de brug fietste; was je te laat dan pakte de tuinman je en kon je na schooltijd papiertjes prikken in de bosjes. Naar het schoolgebouw waar ik zes jaar lang dagelijks heen fietste, kijk ik nog steeds met een mengeling van vertedering en ontzag, en dat is precies wat een school moet zijn. Het pand stond ook geprint op het eindexamenpapier. Kom daar maar eens om met zo’n nieuwbouwgruwel!’ Hij herinnert zich vooral de kleine incidenten op het sportveld, in de kantine en in het fietsenhok. ‘Zo kreeg ik sportlessen van Carlo de Liefde, die verschroeiend ambitieus leek maar, denk ik, vooral handelde uit liefde voor het vak en de kinderen. Het eindeloze basketballen tijdens tussenuren staat mij bij, evenals het ‘ijssie-piepen/schotsie lopen’ in de winter. De hele school aan de kant en een paar waaghalzen het ijs op; uiteraard juichen als er iemand doorheen ging. Dan moest je tijdens de les je broek drogen tegen zo’n elektrische verwarming in de noodlokalen. Man, wat zal dat gestonken hebben!’

Einzelgänger en laatbloeier

Toch is de middelbare school niet de beste tijd van zijn leven geweest. ‘Naast een Einzelgänger ben ik ook een laatbloeier; in die jaren was ik een vrijwel doorzichtig mannetje, in de meeste lessen veel minder aanwezig dan ik nu zou zijn. Aardrijkskunde en geschiedenis vond ik leuk, economie interessant, talen mwah en exacte vakken de hel. Mijn oudere broers behoorden tot de besten van de klas. Ik niet. Later weet je dat je het nauwelijks iets uitmaakt voor maatschappelijk succes, maar als je zestien bent is je wereld zoveel kleiner en angstiger. Ik vond school, kortom, niet zo leuk. Alles in mij verzet zich tegen andere mensen die voor mij bepalen wat ik moet doen en laten. Als dat je attitude is, past de RSG niet als een maatpak.’

Paul Klaver en Joost den Butter zijn twee medeleerlingen die hij nooit vergeten is. ‘Het waren autonome mensen, staat mij bij. Paul Klaver was een reus van een vent die met z’n kop tegen de basketbalring sprong en na het eindexamen de tuinman met één machtige beweging boven z’n hoofd tilde en gillend over het sportveld rende. Ongepast maar erg geestig. Joost den Butter was een grappige nerd die over nogal droge humor beschikte. In onze tijd was de ‘Ban de Bom’-beweging nogal groot, en daarmee ook de links-rechts tegenstelling tussen kakkers en pluizen. Toen de leraar maatschappijleer, uiteraard voorspelbaar links, vroeg of we kruisraketten moesten plaatsen riep Joost gedecideerd ‘Nee!’. Enthousiast van zijn afwijzing vroeg de leraar een uitleg. Joost: ‘Zonde om nieuwe te kopen, meneer. Laten we eerst de oude opgebruiken!’ Joost is later in Utrecht gaan studeren, net als ik, maar ik ben ‘m uit het oog verloren.’ Tot zover de jongens en de meisjes? ‘Ciska vond ik leuk. En Linda. Maar vooral een chick die dwars voor de groep lag tijdens de klassenfoto van de tweede en volgens mij Simone heette. Kan het zelfs Hazelhoff Roelfzema geweest zijn, of kwamen dat soort nette namen niet voor op onze school? Hippie-meisje, scheuren in d’r spijkerbroek, rare taal uitslaan, ik val erop. Al had ik die dagen uiteraard geen enkele aandrang noch moed enige avances te maken.’

Schiller, Heine en Goethe

Zijn leraar Duits, dhr. De Haaij, vond hij een briljante, geestige maar ook neerslachtige man. ‘Hij probeerde ons tieners Schiller, Heine en Goethe bij te brengen, wat wellicht wat hoog gegrepen was in die dagen. Achteraf denk je: ik had meer mijn best moeten doen. Het zijn vormende jaren, later kom je niet snel meer aan die grote literatuur toe. Een andere leraar waar ik met veel respect naar keek was dhr. Jaarsma van economie. Al betwijfel ik of ik er iets van snapte, ik zoog alles gretig op. Wat je ook bijblijft: altijd een das om, afstandelijk, en op een gegeven moment was hij even weg. Zijn zoon was plotseling overleden aan een blindedarmontsteking. Je wist het, maar de afstand was te groot om erover te praten. Dat blijft je bij. Vanwege dit jubileum werd ik benaderd door René Renes. Ik weet nog dat hij op school arriveerde als leraar Nederlands, ergens eind jaren zeventig in een door mij begeerde Saab 96 V4. Een man met een snor, in mijn beleving oud en streng, maar achteraf natuurlijk gewoon een hele vriendelijke leraar die het beste met ons voor had. Toch vraag ik mij weleens af: hoe komt het dat geen enkele leraar mijn talent op taal- of verbaal gebied ooit onderkend heeft? M’n opstelletjes werden gedoteerd met zeventjes en werden te rechts bevonden, geloof ik. Ik vrees dat ze gelijk hadden ;-)’

Kelder ging altijd op de fiets naar school en als het echt hard regende bracht zijn moeder hem bij hoge uitzondering met de auto. ‘Wij woonden aan de rand van Oud-Beijerland, een minuut of tien fietsen van school. Ik ging en ga nog altijd zo laat mogelijk van huis, dus het was altijd racen om door al die afzichtelijke nieuwbouwwijken en door de boomgaard, langs de witte villa van de schokdemperfamilie De Koning, de poort te halen – vóórdat de tuinman of de conciërge je te grazen nam en je weer kon prikken, gvd!’. Over de laatste vraag wat docenten en leerlingen niet van hem wisten, moet Kelder even nadenken. ‘Ik denk dat docenten en andere leerlingen wel betere dingen te doen hadden, dan zich te verbijten over wat ik voor ze verborg. Ik ben een loner, speelde geen rol in al die voetbal- of hockeygroepjes, dus niemand wist echt iets van mij omdat ik nergens bij hoorde. Althans, dat hoop ik. Wij waren ‘import’ in het dorp, dus sowieso op doorreis, en hoorden er dus ook niet helemaal bij vermoed ik. Ik deed best veel aan sport, schaatsen in de winter en surfte veel op de Binnenmaas en het Hollands Diep. Maar omdat ik zo smal oog is mijn imago nog steeds dat ik niet eens kan fietsen. Ik heb daar heel veel vrede mee en moet het sowieso meer van m’n verbaliteit hebben.’